Ik heb de laatste weken zo’n heel raar gevoel als ik aan mijn broer denk. Een gevoel dat ik eigenlijk nooit eerder heb gehad bij het denken aan die eikel. De jongen is sinds ik mijn eerste stappen buiten mijn moeders zicht kon zetten niets meer dan een grote plaaggeest voor me geweest. Hel op aarde heeft een gezicht waar vrouwen op vallen en kleine broertjes een allergische reactie van krijgen. Het is het gezicht van mijn broer.
Maar dat gevoel dus. Het is geen angst. Het is niet de angst die ik zo goed heb leren kennen door de ontelbare keren dat ik klappen van mijn broer heb gekregen. “IK GA JE SLAAN, SAMMIE! KOM HIER ZODAT IK JE KAN SLAAN!” Mijn Broer was namelijk een kei in klappen uitdelen, en als mijn broer ergens goed in is dan laat hij dat ook constant blijken.
Ik was geen moment van de dag veilig voor de vuisten van mijn broer. Stond ik rustig in de keuken wat eten klaar te maken dan kwam mijn broer wel even langs om het eten uit mijn handen te slaan. Was ik ontspannen tv aan het kijken, dan sloeg mijn broer het licht wel uit mijn ogen en als ik op weg was naar de douche dan was mijn broer wel zo vriendelijk om het vuil vast van mijn lichaam los te slaan.
Nou wil ik mijn broer hier niet meteen als een dommekracht afschilderen want de jongen had een onuitputtelijke trukendoos als het ging om zijn leuke, lieve, intelligente en knappe kleine broertje het leven zuur te maken. Om de een of andere reden vond hij het niet genoeg om mij dagelijks ieder heel uur van de klok bont en blauw te slaan, maar was het ook nodig om me mentaal te gronde te richten. Dat heeft hij althans getracht te doen met zijn onvermoeibare gesar. Ware het niet dat ik als een herrezen Feniks de strijd met hem aanging om hem vervolgens met mijn net iets intelligentere opmerkingen en slimmere grappen het nakijken te geven. Altijd.
En natuurlijk liet ik me ook niet altijd in elkaar slaan. Ik wist dat de klootzak sterker was dus ik zorgde ervoor dat ik hem in onbewaakte momenten te grazen kon nemen. Ik heb altijd het meeste succes gehad met de ‘dood of de gladiolen aanval’. Dat kwam erop neer dat ik bovenop hem sprong als hij tv keek. Eenmaal bovenop hem drukte ik met mijn ene duim hard achter zijn oor zodat hij zijn hoofd niet meer kon bewegen. Vervolgens sloeg ik zo snel, zo vaak en zo hard als ik kon zijn benen bont en blauw. Tot het moment dat hij me van zich af dreigde te werpen. Op dat moment gaf ik nog één genadeklap in zijn kloten om vervolgens heel hard weg te rennen. En met heel hard wegrennen bedoel ik ook echt heel hard wegrennen. Iets wat vaak vergeefse moeite was aangezien ik niet zo slim was om mijn vluchtroute van tevoren uit te stippelen, waardoor hij me meestal alsnog ongenadig hard kon straffen voor mijn onverhoedse aanval.
Maar ik heb dus dat rare gevoel de laatste tijd als ik aan mijn broer denk. En het is geen angst, haat of irritatie. Nee, het is zelfs geen totale minachting. Het lijkt haast wel alsof ik mijn broer aardig begin te vinden. Natuurlijk is mijn broer nog steeds een brallende klootzak die flink wat klappen tegoed heeft van me, maar ondanks al zijn onhebbelijkheden kan ik hem wonderlijk goed hebben tegenwoordig.
En om mijn woorden kracht bij te zetten beloof ik mijn broer dat ik voortaan bij het terugslaan zal proberen om niet meer in zijn zak te slaan. Al kan het natuurlijk zijn dat ik uit reflex nog een keer uitschiet, maar ik zal dan keurig mijn excuses aanbieden. Zoals wij als volwassen en aardige broers dat tegenwoordig doen bij elkaar.
Comments